De weg naar de nieuwe cao
We nemen je mee terug naar 2021. In dat jaar bracht de Sociaal-Economische Raad (SER) het middellangetermijnadvies uit, met als boodschap: we moeten naar één arbeidsmarkt, waarin vast en flex minder van elkaar verschillen (SER, 2021). Die oproep kwam niet uit het niets. De jaren ervoor groeide de kritiek op de doorgeschoten flexibilisering: tijdelijke contracten, lagere lonen en onzekerheid stapelden zich op.
Ook juridisch en politiek werd die roep steeds duidelijker. Denk aan de Wet werk en zekerheid (2015) en de daaropvolgende Wet arbeidsmarkt in balans (2019), die probeerden meer balans te brengen tussen vast en flex. En recent: de Wet meer zekerheid flexwerkers, die nu bij de Tweede Kamer ligt (Rijksoverheid, 2024). Ook in de rechtspraak klinkt diezelfde lijn terug. In het Dosign-arrest (Hoge Raad, 2023) werd opnieuw bevestigd dat gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden het uitgangspunt moeten zijn, óók als de contractvorm anders is. En dat is geen uitzondering — in meerdere uitspraken werd de positie van flexwerkers steviger neergezet.
Wat begon als een abstract debat, kreeg steeds concretere vormen. “Voor hetzelfde werk moet je hetzelfde beloond worden,” vertelt SUSA-directeur Anne Bijvank-Olthof in de ZiPtalk-podcast. “Jarenlang ging het gesprek in politiek en rechtspraak over wat ‘gelijk loon’ precies betekent. Gaat het alleen om salaris, of ook om regelingen zoals reiskosten en bonussen? Uiteindelijk is besloten dat het om het geheel gaat. En dat maakt deze cao zo groot.” Die gedachte — dat gelijkheid niet ophoudt bij het uurloon — vormt de kern van de nieuwe cao. Ze legt vast dat loon als een ruim begrip gezien moet worden. Daarom moeten álle vormen van beloning meetellen, zodat werk niet alleen eerlijk, maar ook compleet beloond wordt.
En de cao van 2026? Die vertaalt die maatschappelijke ontwikkeling nu naar afspraken op papier.