Gebruik deze afkortingen voor een ultieme studenten experience tijdens jouw vrijmibo!

24 januari 2025 Leestijd: 5 minuten

Ben je net begonnen aan je studenten experience en hoor je overal studenten afkortingen en termen waar je geen idee van hebt wat ze betekenen? Geen stress! Bij SUSA kennen we deze studententaal als geen ander. Daarom hebben we speciaal voor jou een overzicht gemaakt van de belangrijkste woorden uit het studentenwoordenboek. Of je nu op een vrijmibo staat, in de collegezaal zit of aan de keukentafel in je studentenhuis hangt, met deze termen ben je helemaal klaar om mee te praten over de laatste trends en updates in het studentenleven.  

SUSA Fotografie2024 58

A: akwa, ap, any en avo

  • Akwa: academisch kwartiertje/geoorloofde tijd te laat. 

    “Thomas is weer een akwa te laat voor de verga.” 

  • Ap: Albert Heijn. 
  • Any: anytimer (adtje die je uit kan delen aan iemand op elk moment) 

    “Rosemarijn, trek je any.” 

  • Avo: avocado. 

    “De avo's zijn alweer in de bo!” 

  • Afstubo: afstudeerborrel voor als je je master of bachelor hebt gehaald 

    ''Ga jij naar de afstubo van Rugter of niet?'' 

B: bafi, byob, babo en bibabubo

  • Bafi: Basic Fit. 

    “Vanavond nog ff naar bafi, moet de any's er af sporten” 

  • BYOB: bring your own beer. 

    “Het feest morgen is BYOB, wat ga jij halen?” 

  • Babo: badkamerborrel. 

    “We kunnen nergens anders chillen, dus het wordt een babo.” 

  • Bibabubo: bitterballen en bubbels borrel. 

    “Ga jij ook naar de bibabubo na werk?” 

  • Bvo: biertje voor onderweg 

    ''Ik pak ff een bvo voor de op fiets.''

C: chlam, cappu, condo

  • Chlam: chlamydia (vaak onschadelijk, maar wel serieus). 

    “OMG! Heb jij al gehoord dat chlam onschadelijk blijkt te zijn?” 

  • Cappu: cappuccino. 

    “Twee havercappu met vanillesiroop alsjeblieft.” 

  • Condo: condoom. 

    “Gast mijn condo's zijn op.” 

D: déja ‘vo, despo, dsr en domibo

  • Déja ‘vo: herbeleving uit het studentenleven. 

    “Dit feest voelt echt als een déja 'vo van vorig jaar.” 

  • Despo: Desperados (bier met een vleugje tequila). 

    “Een despo is echt de perfecte start van de dag.” 

  • DSR: drie seconde regel. 

    “DSR, die eet ik nog op!” 

  • Domibo: donderdagmiddagborrel. 

    “Wie is bij voor een domibo?” 

  • DixoAnder woord voor disco binnen studentenverenigingen. 

    ''Ga jij vanavond naar de dixo?

E: eventuela, ects

  • Eventuela: eventuele relatie. 

    “Lieke en Hugo hebben echt een eventuela.” 

  • ECTS: studiepunten. 

    “Als ik nog 15 ECTS haal dit jaar, ben ik helemaal klaar met de uni.” 

  • Exclu: Exclusief, wanneer je hebt afgesproken om niet met andere te daten 

    ''Hij is exclusief dus doet niks met anderen'

F: feut, flunkybal, fomo en fwb

  • Feut: aspirant lid van een vereniging. 

    “Heb jij nou geregeld met een feut?” 

  • Flunkybal: drankspel met halve liters, een bal en fles. 

    “Flunkybal in het park morgen?” 

  • FWB: friends with benefits. 

    “Ik en David zijn geen koppel, eerder FWB.” 

G: geroza, ginto, gvv

  • Geroza: gerookte zalm. 

    “Wil jij ook een bagel met geroza?” 

  • GinTo: gin-tonic. 

    “Deze vrijmibo ga ik sowieso voor een GinTo, lekker verfrissend.” 

  • GVV: gozer voor vaker. 

    “Ik denk dat hij meer is dan een ONS, misschien wel een GVV!” 

  • Geru: Gemeenschappelijke ruimte in een studentenhuis. 

    ''Kan je nog even je zooi opruimen in de geru?'

H: hdp, halve leo, hv

  • HDP: heerlie de peerlie. 

    “Die TP na het uitgaan was echt HDP, kon ik wel gebruiken.” 

  • Halve leo: halve liter bier. 

    “Kan je 10 halve leos meenemen?” 

  • HV: huisvergadering. 

    “Vanavond ff een korte HV om de rotzooi in de keuken te bespreken.” 

I: internacho, influ, in de bo

  • Internacho: internationale student. 

    “Onze nieuwe huisgenoot is een internacho uit Spanje, supergezellie!” 

  • Influ: influencer. 

    “Je hebt toch die influ gezien op Insta, die altijd in Bali zit?” 

  • In de bo: in de bonus. 

    “Chill, Hertog Jan is in de bo, tijd om in te slaan!” 

J: JC, jasje dasje

  • JC: jaarclub. 

    “Onze JC gaat een kerst datediner doen.” 

  • Jasje dasje: met een colbert en das aan. 

    “Morgen is het jasje dasje verplicht, helaas.” 

K: kobo, kmt, knor, kwarrel

  • Kobo: korte bon bij de supermarkt. 

    “Geen kobo doen, we moeten nog tikkies sturen!” 

  • KMT: kennismakingstijd. 

    “Ik zie zo erg op tegen de KMT.” 

  • Knor: kent niet onze regels, van het corps. 

    “Hij is echt een knor.” 

  • Kwarrel: kwaliteit-scharrel. 

    “Ja was best gezel, potentiële kwarrel.” 

L: labo, lilo, loca

  • LaBo: lange bon. 

    “Neem een labo mee, is handig voor de splitser.” 

  • Lilo: live locatie. 

    “Stuur ff je lilo, dan weet ik waar je bent.” 

  • Loca: locatie. 

    “De loca is nog niet bekend.” 

M: mdm, map

  • MDM: met de meiden. 

    “Vanavond een drankje doen MDM, zin in!” 

  • MAP: morning after pil. 

    “Kom je mee? Moet ff een MAP halen.” 

N: noncha, nul, npc

  • Noncha: nonchalant. 

    “Hij kwam weer veel te laat op de borrel, maar deed er super noncha over.” 

  • Nul: nog geen lid/aspirant lid van een studentenvereniging. 

    “Tijdens de KMT worden de nullen flink getest.” 

  • NPC: een achtergrondfiguur in het echte leven. 

    “Sommige mensen in college gedragen zich echt als NPC’s.” 

O: ons, ordi

  • ONS: one night stand. 

    “Gisteravond was leuk, maar het was echt een ONS, niks serieus.” 

  • Ordi: ordinair. 

    “Dat feest werd ineens super ordi.” 

P: plalo, pvl, pk, para, paspes

  • Plalo: platonisch logeren.  

    “Zullen we dit weekend anders naar de film en plalo?” 

  • PVL: probleem voor later. 

    “Ik moet nog een essay schrijven, maar dat is een PVL.” 

  • PK: mixdrankje met Sprite en Apfelkorn. 

    “Kan jij een PK halen voor me?” 

  • Para: paranoïde. 

    “Ik word altijd zo para van die kerel.” 

  • Paspes: pasta pesto. 

    “We eten weer paspes vanavond.” 

  • Prela: pre-relatie, de fase net voor een relatie. 

    '' Je kan niet met hem regelen, hij heeft een prela met Fleur.'

Q: quali

  • Quali: kwaliteit. 

    “Deze pizza is echt quali, hier kom ik voor terug.” 

R: rietcyclen, reparadler, rela

  • Rietcyclen: het recyclen van rietjes. 

    “Laten we even rietcyclen, zonde om steeds nieuwe te pakken!” 

     

  • Reparadler: reparatie-radler (drankje om je kater te verhelpen). 

    “Na gisteravond kan ik wel een reparadler gebruiken.” 

  • Rela: relatie. 

    “Sam en zij hebben nu een rela!” 

  • Rietbak: biertje adten met een riet 

    ''Coen moet een rietbak trekken'

S: sg, sensa, soos, sws, spebibo

  • SG: shotgun adtje. 

    “Wat is de kans SG?” 

  • Sensa: sensatie. 

    “Wat een sensa op de vroege ochtend.” 

  • Soos: sociëteit. 

    “Kom jij vanavond naar de soos?” 

  • SWS: sowieso. 

    “Ik ben sws bij maar weet niet hoe laat.” 

  • Spebibo: speciaalbier borrel. 

    “Bij die spebibo gisteravond had ik de lekkerste IPA’s ooit.” 

T: truma, tp, tmi, twarrel

  • Truma: truffelmayonaise. 

    “Die friet met truma was echt hdp.” 

  • TP: Turkse pizza. 

    “Na het stappen nog even een TP halen, of pizza marjolein.'' 

  • TMI: te veel informatie. 

    “Wow, dat was echt TMI over je date, ik hoef niet alles te weten.” 

  • Twarrel: twijfel-scharrel. 

    “Annabel ziet hem alleen als twarrel, geen kwarrel hoor.” 

  • Thuisthuis: oftwel thth de plek waar je ouders wonen. 

    ''Ik ben dit weekend thuisthuis man.''

U: ub, unit

  • UB: universiteitsbibliotheek. 

    “Zit je al in de UB of ben je nog onderweg?” 

  • Unit: groot voorwerp of ding, zoals een pilsje. 

    “Dat is echt een flinke unit bier.” 

V: vawa, vopa, vrijmibo, volko

  • Vawa: vaatwasser. 

    “Wie gaat de vawa inruimen? Het is echt een zooitje in de keuken.” 

  • Vopa: Vondelpark. 

    “We gaan morgen picknicken in het Vopa, neem jij drankjes mee?” 

  • Vrijmibo: vrijdagmiddagborrel. 

    “Vrijmibo op de planning, wie gaat er mee naar de stad?” 

  • Volko: volkoren. 

    “Doe mij maar volko, is toch wat gezonder.” 

W: wo, woka, wobo

  • WO: wetenschappelijk onderwijs. 

    “Is jouw opleiding WO-niveau?” 

  • Woka: woonkamer. 

    “We chillen vanavond gewoon ff in de woka.” 

  • Wobo: woordenboek. 

    “Moet ff checken in het wobo wat dat woord precies betekent.” 

Y: yolo

  • YOLO: you only live once. 

    “Ik ga m’n tentamen maar gewoon skippen, yolo.” 

Z: zamibo, zsm, zonto

  • Zamibo: zaterdagmiddagborrel. 

    “Het wordt zo warm dit weekend, zamibo in het park doen?” 

  • ZSM: zo snel mogelijk. 

    “Laat even zsm weten of je komt.” 

  • Zonto: zongedroogde tomaat. 

    “Zonto bij de paspes doen?” 

Tijd om je afko-kennis te testen!

Heb jij goed opgelet? Test jezelf op dit afko tenta met deze 20 vragen en ontdek of jij al vloeiend afko spreekt. Klaar voor de start? AfGo!